In een schemerig café aan de rand van de stad zat filosoof Elias met zijn vaste espresso. Buiten huilde de wind als een oude profeet. Binnen druppelde jazz uit een krakende radio. Elias staarde in zijn notitieboekje, waarin hij de zin van het bestaan herleidde tot één vraag: Waarom iets, en niet niets?
Plots ging de deur piepend open. Een vreemdeling stapte binnen — lange jas, natte hoed, ogen als zwart marmer. Hij keek recht naar Elias, alsof hij wist wat er op de pagina stond.
“Mag ik zitten?” vroeg hij, zonder beleefdheid. Elias knikte.
De man bestelde niets. “Je vraag is oud,” zei hij. “Maar je mist het punt.”
Elias trok zijn wenkbrauwen op. “Verklaar je nader.”
De man glimlachte kil. “Het gaat niet om waarom iets bestaat. Het gaat om wat je doet nu het bestaat. Zingeving is geen ontdekking. Het is een keuze.”
Elias voelde zijn hart versnellen. “Wie ben jij?”
De man stond op, legde een munt op tafel — één die flonkerde als iets dat eeuwen had geslapen. “Een herinnering,” zei hij. “Of een waarschuwing.”
Hij verdween de nacht in.
Toen Elias naar de munt greep, verdween die in rook.
De volgende ochtend vond de barman alleen het notitieboekje. Op de laatste bladzijde stond in grote letters:
“Zin is daad.”
Daaronder, een tekening van een sleutel.
Sindsdien is Elias verdwenen. Maar sommigen zeggen dat hij nog steeds vragen stelt — in cafés waar de klok even stilstaat.